De scholenlijst van de Nederlandse Montessori Vereniging bevat de adressen van zo’n 160 door de NMV erkende montessorischolen voor basisonderwijs. Een aantal van deze scholen heeft een dependance. De scholen zijn over heel Nederland verspreid. Er zijn openbare en bijzondere scholen.
![]() |
![]() |
De scholen, tot 1985 kleuterscholen en lagere scholen, konden ontstaan nadat de Wet op het Lager Onderwijs van 1920 in werking trad. Deze wet maakte het mogelijk om af te wijken van een gemeenschappelijk rooster voor alle kinderen in een klas als de pedagogische structuur daarom vroeg. Kinderen van zes tot twaalf jaar konden sinds die tijd naar eigen keuze werken in de Nederlandse scholen, als die scholen dat wilden. En zo kon in Nederland een netwerk van montessorischolen voor kinderen van 4 tot 12 jaar ontstaan, dat uniek is in de wereld. In andere landen werkten het verplichte rooster en de verplichting kinderen in jaarklassen onder te brengen het ontstaan van montessorischolen voor kinderen ouder dan zeven jaar ernstig tegen.
Montessorischolen voor basisonderwijs wijken af van montessorischolen elders in de wereld. De vroegere kleuterschool en de lagere school zijn hier gecombineerd tot een school voor basisonderwijs. Het is wel jammer dat kinderen deze school pas na hun vierde jaar mogen bezoeken; montessorischolen zouden graag kinderen opnemen vanaf hun derde levensjaar. Gelukkig komen er steeds meer montessori peutergroepen.
De scholen wijken ook af van andere scholen voor basisonderwijs in Nederland. Deze verschillen kunnen in een aantal punten worden samengevat. Prof. dr. Jan Koning en Fred Kelpin hebben dit eerder gedaan in het ‘Ledenblad van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen’ (maart 1986). Op deze pagina worden deze punten kort samengevat.
De speciaal opgeleide leerkracht
In Nederland moet iedere leerkracht die les wil geven aan een basisschool in het bezit zijn van een diploma. Dit diploma kan behaald worden aan een Hogeschool die een studierichting leraar basisonderwijs heeft. Ook de leraren aan een montessorischool voor basisonderwijs, die daar leidsters of leiders genoemd worden, hebben zo’n diploma. Maar daarnaast moeten ze in het bezit zijn van een montessoridiploma voor basisonderwijs. Sommige leiders of leidster halen dit diploma tegelijk met hun ‘algemene’ diploma aan een dagopleiding. Anderen halen hun montessoridiploma achteraf aan een avondopleiding of ze hebben hun diploma in het buitenland gehaald.
In de opleiding voor het montessoridiploma leert de leidster de gedachten kennen waar dr. Montessori van uitging, bij het vormgeven van haar scholen. Maar ook hoe je een klas moet inrichten voor een bepaalde leeftijdsgroep en op welke manier je er les moet geven. Verder hoe je kinderen moet observeren en hoe je zelf leermiddelen kunt maken voor de groep kinderen die je begeleidt. De leidster of leider wordt tijdens de opleiding voor het montessoridiploma door ervaren leraren die zelf les geven aan een Hogeschool in een groep kinderen begeleid. Daar wordt wat ze op de Hogeschool geleerd hebben samen met die leraar in de praktijk gebracht.
De voorbereide omgeving
Het inrichten van een klas voor een bepaalde leeftijdsgroep noemt de montessorileider of -leidster het voorbereiden van de omgeving. Dr. Montessori heeft zelf uitgebreid beschreven hoe dat zou moeten gebeuren. Ze vond een schoolbank waarin je stil moest zitten geen goed instrument voor kinderen, die zich in vrijheid moesten kunnen ontwikkelen. In plaats daarvan raadde ze kleine tafeltjes en stoeltjes aan, die door de kinderen zelf verplaatst en gegroepeerd kunnen worden.
In open, goed bereikbare kasten moet ‘materiaal’ staan; leermiddelen die kinderen voor hun ontwikkeling nodig hebben. Het staat er zo voor het grijpen en moet ook op dezelfde plaats na gebruik weer worden teruggezet. Met weer andere materialen moeten ze de omgeving kunnen verzorgen en ook zichzelf. Ook de tuin hoort bij de voorbereide omgeving. Daarin moeten de kinderen kunnen werken en ontdekkingen doen, die samenhangen met het leven van planten en dieren. Als kinderen nog ouder zijn moeten ze met enige regelmaat tochten in de omgeving van de school maken om in de buitenwereld ontdekkingen te kunnen doen. Verder moet de school een documentatiecentrum (bibliotheek) hebben waarin je van alles kunt vinden over de dingen die je in de omgeving ontdekt hebt.
![]() |
![]() |
Verticale groepsstructuur
Dr Montessori zei eens: ‘In een groep moeten kinderen geplaatst worden van 3 tot 6 jaar, 6 tot 9 jaar en 9 tot 12 jaar. Klassen met alleen kinderen van dezelfde leeftijd, zoals in gewone scholen raad ik af. Veel mensen denken dat ik bij voorbeeld kinderen van 3 tot 6 jaar bij elkaar zet in een ruimte omdat ik te weinig lokalen beschikbaar heb of niet genoeg kinderen om drie aparte klassen te maken. Maar zelfs als er meer dan duizend kinderen waren en een heel groot gebouw, dan zou ik het nog wenselijk vinden om kinderen die drie jaar in leeftijd verschillen bij elkaar in een groep te plaatsen.’
Kinderen worden op deze manier in groepen geplaatst om een proces van continu leren en ontwikkelen mogelijk te maken. Bovendien is de sociale opvoeding gediend met een zo natuurgetrouw mogelijke manier van samenleven. Kinderen van 4-6 jaar zitten in de onderbouw van de basisschool; van 6-9 jaar in de middenbouw en van 9-12 jaar in de bovenbouw.
Vrijheid
Montessori wordt terecht een vrijheidpedagoog genoemd. Ze wilde de kinderen vrijheid geven omdat ze ervan overtuigd was dat kinderen zichzelf het best konden ontwikkelen als ze maar in een voorbereide omgeving werden opgevoed, door adequaat opgeleide begeleiders in een groep met verticale leeftijdsstructuur.
Kinderen mogen zelf een keuze maken uit de leermiddelen waardoor ze omringd worden (keuzevrijheid). En ze mogen daarmee zo lang werken als ze willen (tempovrijheid).
Ze zijn zelf de maat voor wat ze presteren: iedereen doet datgene wat hij kan zo goed mogelijk naar eigen vermogen (niveauvrijheid). In de groep mogen kinderen zelf het materiaal uit de vaste plaats in de kast gaan halen en het er na gebruik weer in terug zetten (bewegingsvrijheid).
Geen cijfers; zelfcorrectie
Het is de bedoeling dat de kinderen gemotiveerd worden door het werk zelf om hun uiterste best te doen. Omdat ze dit werk zelf mogen kiezen kan deze gemotiveerdheid ook verwacht worden. De leerkracht basisonderwijs spreekt in dit geval van intrinsieke motivatie en hij weet dat dit de best denkbare motivatie is.
Hierom, en omdat het kind zelf de maat voor zijn eigen presteren is, worden in het montessorionderwijs geen cijferbeoordelingen voor gemaakt werk gegeven. Het gevolg daarvan is dat er ook geen cijferrapporten verstrekt worden.De leider of leidster houdt wel een registratie bij waarin wordt vastgelegd wat een kind gedaan heeft en hoe het datgene wat gekozen werd verwerkt heeft. Ouders kunnen over de ontwikkeling van hun kind met de leidster of leider van gedachten wisselen. De school biedt daartoe gelegenheid. Ook kan een of meer keren per jaar een geschreven verslag verstrekt worden.
In veel gevallen zullen de kinderen zelf hun werk corrigeren aan de hand van antwoordkaarten of -bladen, die in de groep aanwezig zijn. Ook de leermiddelen, het ontwikkelingsmateriaal voor kinderen, is zo ontworpen dat ze informatie krijgen over de manier waarop ze met het materiaal omgaan. Een niet juiste handeling ermee wordt gevolgd door een in het materiaal ingebouwde mededeling, dat de handeling fout was.
Zo leert het kind van zijn eigen fouten.
Materiaal
De leermiddelen, waarmee het kind werkt, worden materiaal genoemd. In de loop van een lange periode werd dit materiaal ontworpen door dr. Montessori en haar medewerkers.
Na haar overlijden in 1952 hebben medewerkers – waarvan de belangrijkste haar zoon Mario Montessori was – dit werk voortgezet. Het materiaal is geen handig hulpmiddel in de hand van een leerkracht die het kind wat leert, maar het heeft de eigenschap dat het kind, dat het zelfstandig hanteert, er na een korte introductie zichzelf wat mee leert. De korte introductie heet de individuele les.
Overzicht van montessorimaterialen en montessoriwerkjes
De leerkracht, die wordt opgeleid voor het montessoridiploma, leert hoe hij deze lessen geven moet. De Nederlandse hoogleraar Buijtendijk heeft het eens zo gezegd: ‘Het montessori-materiaal is de leraar van het kind en de leraar is het hulpmiddel.’ De kracht tot het leren is dus gelegen in het materiaal zelf. Dit is zo omdat het materiaal de informatie over goed of fout handelen geeft.
Er zijn veel soorten montessorimateriaal. De grootste fabriek voor montessorimateriaal staat in Nederland. Maar de leidster of leider maakt ook zelf veel materiaal.
Het materiaal voor de oefeningen uit het dagelijks leven geven het jonge kind tal van mogelijkheden tot het uitvoeren van interessante handelingen, waardoor de motoriek getraind wordt. De handelingen zijn interessant voor het kind: koper poetsen, schoenen poetsen, experimenteren met tal van sluitingen voor kleding. Het zintuiglijk materiaal is erg bekend. Het kind ontwikkelt er zijn zintuigen mee, waardoor het beter leert waarnemen en ook de waarnemingen leert ordenen. Deze ordening van waarnemingen noemt dr. Montessori de opvoeding van de intelligentie. Ook het hierna nog te noemen materiaal heeft de mogelijkheid tot deze ordening.
Er is materiaal voor het schrijven en lezen en overige taaloefeningen en voor rekenen en geometrie. Dit materiaal wordt meestal aangeboden in individuele lessen. Door observatie kan het juiste moment bepaald worden waarop het kind eraan toe is om een nieuwe stap op de weg van zijn ontwikkeling te zetten. De individuele les maakt het mogelijk om die stap juist dan ook te zetten.
Er is ook materiaal voor ‘kosmisch onderwijs en kosmische opvoeding’, men zou ook kunnen zeggen voor wereldoriëntatie. Voor een deel wordt dat materiaal in individuele lessen aangeboden. Maar vaak ook wordt hier de weg gekozen van aanbieding aan een hele groep in een zogenaamde algemene les, waarna het mogelijk is om het vertelde zelfstandig te verdiepen door middel van materiaal dat bij de les gemaakt werd of door er meer over op te zoeken in het documentatiecentrum. De algemene les kan ook het startpunt zijn voor een tocht in de omgeving van de school.
Wie een completere indruk wil krijgen van het werken met het materiaal kan een afspraak maken voor een bezoek aan een montessorischool. Ook de video’s op deze site geven een goed beeld van de gang van zaken in een montessorischool.
De hierboven beschreven kenmerken bepalen met elkaar de kwaliteit van een montessorischool. Door een systeem van visitatie door de Nederlandse Montessori Vereniging wordt de kwaliteit van de scholen bewaakt. Men kan ook zelf de kwaliteit van een montessorischool vaststellen door na te gaan tot in hoeverre aan de kenmerken voldaan wordt.
Wie meer wil weten over de theoretische of praktische kanten van het montessori basisonderwijs, kan het beste de boekjes van Fred Kelpin of Annemarie Moorman lezen. Ze zijn bij de Nederlandse Montessori Vereniging te bestellen.
Verreweg de meeste montessorischolen hebben een eigen homepage: je vindt ze via de scholenkaart of in de scholendatabase