Niet iedereen heeft een duidelijk beeld van wat precies verstaan moet worden onder kosmisch onderwijs en kosmische opvoeding, zoals Maria Montessori voor ogen stond. In haar boek Onderwijs en het menselijk potentieel geeft zij haar visie op de ontwikkelingsbehoeften van kinderen van zes tot twaalf jaar. Dat boek bevat verder een min of meer uitgewerkt programma voor kosmisch onderwijs op een basisschool, dat uiteraard aan de inzichten van nu moet worden aangepast.
Hier uit dat boek een fragment, dat ook afgedrukt staat in Montessori Mededelingen van maart 1999
Het kind van zes dat op een montessorischool heeft gezeten, heeft het voordeel niet zo onwetend te zijn als het kind dat deze ervaring niet heeft gehad. Het kan lezen en schrijven, heeft belangstelling voor wiskunde, natuurkunde, aardrijkskunde en geschiedenis, zodat het gemakkelijk is hem te introduceren in welke hoeveelheid verdere kennis dan ook. De leerkracht staat tegenover een individu dat zich de grondslagen van de cultuur al heeft eigen gemaakt en dat ernaar verlangt erop voort te bouwen, te leren en dieper door te dringen in elk onderwerp dat zijn belangstelling heeft.
Wat is het pad dat voor de leerkracht ligt dan duidelijk; het lijkt er zelfs op dat hij niets hoeft te doen! Het tegendeel is waar; de taak van de leerkracht is niet klein of gemakkelijk! Hij moet een enorme hoeveelheid kennis klaarmaken om de mentale honger van het kind te stillen en hij wordt niet, zoals de gewone leerkracht, beperkt door een leerplan dat voorschrijft dat er zo en zoveel over een bepaald onderwerp gegeven mag worden binnen een bepaalde tijd en onder geen beding meer.
Het is duidelijk dat aan de behoeften van het kind moeilijker te beantwoorden is en dat de leerkracht zich niet langer kan verbergen achter het leerplan en het rooster. Hij moet zelf een redelijke kennis verkrijgen over elk onderwerp en zelfs dan zal niet meer dan de buitenste schil van het probleem zijn afgepeld. Maar laat hem moed vatten, want hij zal niet zonder hulp zijn en een wetenschappelijk ontworpen en getest plan hebben.
Laten wij, nu we gezien hebben dat het noodzakelijk is zoveel aan het kind te geven, hem een visie bieden op het totale heelal. Het heelal is een indrukwekkende realiteit, en een antwoord op alle vragen. Wij zullen dit pad van het leven gezamenlijk aflopen, want alle dingen zijn een onderdeel van het heelal, alle zijn met elkaar verbonden in een alomvattende eenheid. Dit beeld helpt de geest van het kind zich te richten, op te houden met rond te dwalen in een doelloze zoektocht naar kennis.
Hij is voldaan, hij heeft het universele centrum van zichzelf en alle dingen gevonden. Het is beslist noodzakelijk de belangstelling van het kind op een middelpunt te richten. De methoden die heden ten dage gebruikelijk zijn, zijn echter niet doeltreffend. Hoe kan de geest van een opgroeiend individu belangstelling blijven hebben als al ons ouderwijs zich bezighoudt met een bepaald onderwerp met een begrensde draagwijdte en beperkt wordt tot de overdracht van die kleine kennisdetails, die hij in staat is uit het hoofd te leren? Hoe kunnen we het kind dwingen geïnteresseerd te zijn als interesse slechts van binnenuit kan komen? Alleen plicht en vermoeidheid kunnen van buitenaf teweeg worden gebracht, nimmer belangstelling! Laat dit heel duidelijk zijn.
Als de idee van het heelal op de juiste wijze aan het kind wordt aangeboden, zal het meer doen dan alleen zijn belangstelling wekken: het zal in hem bewondering en verwondering wekken, een gevoel dat verhevener en meer voldoening-gevend is dan welke interesse dan ook. De geest van het kind zal zo niet langer ronddwalen, maar zal tot rust komen en kunnen werken. De kennis, die hij zo opdoet is samenhangend en systematisch; zijn intelligentie wordt omvattend en compleet door het beeld van het geheel dat hem is aangeboden. Zijn belangstelling reikt in alle richtingen, want alles is met elkaar verbonden en alles heeft zijn plaats in het universum waarop zijn geest is gericht.
De sterren, de aarde, de stenen, alle soorten leven vormen een geheel in relatie tot elkaar en deze relatie is zo nauw dat wij nog geen steen kunnen begrijpen zonder iets van de grote zon te vatten! Wat wij ook aanraken, een atoom of een cel, wij kunnen er geen uitleg aan geven zonder kennis van het uitgestrekte heelal. Wat voor antwoord kan er beter worden gegeven aan deze zoekers naar kennis? Het valt zelfs te betwijfelen of het universum voldoende zal zijn. Hoe kwam het tot stand, en hoe zal het zijn einde vinden? Een nog grotere nieuwsgierigheid, die nooit verzadigd kan raken, steekt de kop op. De wetten, die het heelal beheersen, kunnen interessant en wonderbaarlijk voor het kind worden gemaakt, interessanter nog dan de dingen zelf. En dan begint hij te vragen: Wat ben ik? Wat is de taak van de mens in dit wonderlijke heelal’? Leven wij hier uitsluitend voor onszelf of is er meer voor ons te doen? Waarom moeten we zwoegen en vechten? Wat zijn goed en kwaad? Waar zal het allemaal toe leiden’?
Dit plan voor kosmische opvoeding en kosmisch onderwijs als fundament voor onderwijs in de lagere school werd voor het eerst uiteengezet in Engeland in 1935. En het is al aangetoond dat het de enige weg is die onze voeten vastberaden kunnen gaan bij de voortgang van het onderzoek van onderwijs. Het kan niet worden gebruikt hij hen, die volledig ongeletterd en onwetend zijn, maar het wordt met vreugde ontvangen door het kind dat indirect erop is voorbereid op de montessorischool. Om de waarheid te zeggen is het geen nieuw idee. Want het was, hoewel het de laatste tijd in onbruik is geraakt, overal waar er maar onderwijs was in de ware zin van het woord, het natuurlijke plan om kinderen eerst over de schepping van de wereld te leren en de plaats van de mens erin – voor zover deze vragen in het licht van religie en filosofie konden worden beantwoord. Het antwoord was altijd wat het nog steeds is: God heeft je op aarde gebracht om te werken en je plicht te doen! Het principe kan nu echter op een wetenschappelijk vlak worden uitgewerkt en veel aantrekkelijker worden gemaakt.
Uit: Maria Montessori, Onderwijs en het menselijk potentieel. NMV, Badhoevedorp 1998. blz 13-16 (hoofdstuk 1: Het zesjarig kind en het kosmisch plan)