De omgeving waarin kinderen dagelijks verkeren, is in de visie van Montessori bepalend voor hun ontwikkeling. Kinderen ontwikkelen zich in een voortdurende wisselwerking met hun omgeving. Maria Montessori creëerde een “voorbereide omgeving” om het kind te helpen bij zijn zelfontwikkeling en persoonlijkheidsvorming. Zij zag de rol van de leerkracht als leiding geven bij activiteiten in plaats van als klassikaal lesgeven, zodat zij voortaan de naam “leidster” in plaats van “onderwijzeres” gebruikte.
Een belangrijke functie die zij de school toekent, is dat deze kinderen activeert, ofwel hun “innerlijke werkzaamheid” stimuleert. De onderwijsgevende kan dit als richtlijn beschouwen voor het voorbereiden van de omgeving.
Essentieel is dat de leeromgeving is afgestemd op de specifieke behoeften van kinderen in een bepaalde ontwikkelingsfase. De omgeving moet de kinderen prikkelen tot activiteit. Zij moeten er mogelijkheden vinden intensief bezig te zijn en er hun creativiteit en levenslust kunnen ontwikkelen. Wanneer kinderen aldus de gelegenheid krijgen hun energie te gebruiken voor het bevredigen van hun behoeften, hoeven zij zich niet meer “opvallend” te gedragen. Montessori spreekt in dit verband van “normalisatie”: er is contact tussen kind en omgeving tot stand gekomen. De school moet kinderen hulp bieden bij hun concentratie. Daar de omgeving afgestemd moet zijn op de ontwikkelingsbehoeften van kinderen, zal elke ontwikkelingsfase zijn eigen karakteristieke consequenties voor de leeromgeving hebben.