Patrick Sins is lector Vernieuwingsonderwijs aan de Thomas More hogeschool in Rotterdam en lector Leren aan Hogeschool Rotterdam.
Weten wat de voorkennis van je leerlingen is, is essentieel, aldus Patrick Sins, lector Vernieuwingsonderwijs aan de Thomas More Hogeschool in Rotterdam en lector Leren aan Hogeschool Rotterdam.
‘Wat betekent het woord “filosofie”?’ Ik stijger bij het lezen van deze vraag op mijn toets Nederlands in klas 5 VWO. Dit is helemaal niet aan bod gekomen tijdens de lessen! Het antwoord staat ook niet in de leerstof die ik voor de toets heb doorgespit.
De lezer moet overigens weten dat mijn docent Nederlands vaak stencils maakte. Een dik pak papier met zijn uitweidingen over een bepaald thema of onderwerp. Hij schreef vooral veel over middeleeuwse romans, weet ik nog. En de toets ging vrijwel altijd over wat er in zo’n stencil stond. Ik leerde die dingen gewoon van buiten. Als een acteur die zijn tekst leert. Het woord ‘filosofie’ of uitleg daarover stond niet in het stencil.
Tijdens de toets laat ik het antwoord op deze vraag open. Ik heb werkelijk geen idee wat het antwoord moet zijn. Ik meen me wel ergens vaag te herinneren dat we tijdens een discussie in de klas onze docent Nederlands enthousiast hoorden vertelden over het vak filosofie. We hadden net een aantal lessen gehad. Het vak was nieuw en het voelde alsof we als leerlingen mochten pionieren. Onze docent Nederlands was nogal verbaasd. Of enthousiast. Dat kan ook. Ik weet in elk geval nog dat zijn interesse was gewekt. Misschien zette ons enthousiasme hem ertoe aan deze vraag op te nemen in zijn toets.
Ik was niet de enige in de klas die het antwoord op de vraag ‘Wat betekent het woord “filosofie”?’ schuldig moest blijven. Al mijn klasgenoten bleken onwetend. Nadat we de toets hadden gemaakt, confronteerden we onze docent met de lacune in onze voorkennis. En dat we deze volstrekt niet hadden kunnen opvullen aan de hand van zijn stencil. Wat nu?!
De docent gaf aan dat hij er van uit was gegaan dat wij dit tijdens de lessen filosofie vast wel gehad moesten hebben. ‘Filosofie betekent houden van wijsheid’ zei hij nog. Nou lekker dan! Gelukkig telde hij onze antwoorden niet mee voor het cijfer.
Of onze docent Nederlands contact heeft gezocht met onze docent filosofie weet ik tot op de dag van vandaag niet. Ik hoop het wel. Vreemd eigenlijk hoe weinig docenten wisten (of weten) over wat leerlingen eigenlijk in andere lokalen leren.
Deze – haast vergeten gewaande – episode kwam bij me op toen ik het boek The hidden lives of learners las, over het baanbrekende onderzoekswerk van Graham Nuthall. Nuthall kende een lange carrière als onderwijsonderzoeker aan de universiteit van Canterbury in Nieuw Zeeland. Hij schreef dit boek aan het einde van zijn leven voor een breed publiek, om de inzichten uit zijn veertig jaar aan onderzoek naar leren en lesgeven samen te brengen.
Het verborgen leven van leerlingen
Willen weten wat een leerling leert. Dat is wat Nuthall dreef. De meeste onderzoekers nemen dan toetsen af. Een toets voorafgaand aan een reeks lessen en een toets achteraf. Het idee is dat je zo kan bepalen wat leerlingen hebben geleerd door naar het verschil te kijken. En dat je zo na kan gaan wie er beter of slechter heeft gescoord.
Nuthall dacht daar anders over. Want waarom leren sommige leerlingen wel en andere niet als ze tijdens de les ogenschijnlijk dezelfde activiteiten hebben ondernomen? Uit het onderzoek van Nuthall blijkt dat het niet ligt aan hoe leerlingen leren. Dat is voor iedereen gelijk, of je nu een ‘goede’ of ‘slechte’ leerling bent. Het zit hem in wat leerlingen al weten. Nuthall vergelijkt het leerproces met eten. Je kan verschillende voorkeuren hebben, maar het onderliggende proces – de spijsvertering – is identiek. Het geheim zit hem in de ervaringen van de leerlingen zelf. En wat leerlingen al weten, is daarin zeer bepalend. Het belang van voorkennis dus. De conclusie van al het onderzoek van Nuthall is ontluisterend: ‘just because a teacher is teaching does not mean students are learning’.
Hoe kwam Nuthall tot deze wijsheid? Toetsen afnemen was niet genoeg. Nee, Nuthall wilde het hele leerproces van leerlingen in kaart brengen door eigenlijk alles bij te houden wat ze in het kader van de lessen deden. Zo waren er collega’s van Nuthall in de klas aanwezig om het gedrag van een geselecteerde groep bovenbouwleerlingen te observeren. Videocamera’s en microfoons maakten opnames van het verbale en non-verbale gedrag van de leerlingen. De onderzoekers maakten verslagen van alles wat deze leerlingen lazen, schreven en zagen. Leerlingen werden vooraf en achteraf geïnterviewd. En ja, er werden ook toetsen afgenomen. De dataverzameling ging behoorlijk ver, maar zo ontstond er ook echt zicht op het verborgen leerproces van de leerlingen.
Drie keer
Nuthall ging vervolgens met zijn enorme berg aan data aan de slag. Allereerst zag hij dat leerlingen het maar druk hebben tijdens de les. En zeker niet alleen met leren: vriendjes, klasgenoten, sociale verhoudingen, zorgen van thuis, straks nog naar de sportclub (‘geen zin’) en ga zo maar door. Er komt veel af op een leerling die in de klas zit. Ook de leraar heeft met deze ‘ruis’ te dealen, als hij wil zorgen dat leerlingen ook nog iets opsteken tijdens de les. Volgens Nuthall is het dan van belang dat leeractiviteiten ‘memorabel’ zijn. Dit betekent dat je de leerstof zo aanbiedt dat leerlingen er bijna niet aan kunnen ontkomen. Maar er is nog iets.
Nuthall ontdekte dat een leerling een concept pas leert, als hij of zij op drie verschillende momenten alle informatie, die hij of zij nodig heeft om dat concept te begrijpen, heeft kunnen ervaren. Een voorbeeld: stel je voor dat leerlingen geacht worden te leren dat Antarctica het droogste continent op aarde is. Dan stelt de regel van Nuthall dat ze minimaal drie keer met de leerstof in aanraking moeten zijn geweest. Dat kan bijvoorbeeld door een expliciete uitleg door de leraar, door mee te doen met een groepsdiscussie, een verslag te schrijven, notities te maken en/of een documentaire te kijken. Zonder die drie sets aan informatie pikken leerlingen het simpelweg niet op dat Antarctica toch echt het droogste continent op aarde is. Of dat filosofie de liefde tot wijsheid betekent. Het gave van dit onderzoek is dat Nuthall en zijn collega’s het leren van leerlingen met deze regel zelfs konden voorspellen. Met een precisie van zelfs 80-85 procent! En er zit geen verschil tussen de ‘betere’ en ‘slechtere’ leerlingen in hoe ze leren. Leren is dus echt net als eten. Grensverleggend onderwijsonderzoek als je het mij vraagt.
Hoe kan het dan dat leerlingen zo van elkaar verschillen, als het gaat om wat ze leren? Dat komt vooral door het verschil in de kennis die ze al tot hun beschikking hebben. Verschillen in voorkennis maken dat sommige leerlingen meer gebruik maken van aanwezige hulpbronnen, hun eigen leeractiviteiten beter kunnen ontplooien, meer met elkaar over relevante stof praten, meer vragen stellen en langer doorzetten als ze problemen ervaren tijdens het leren. Leerlingen die meer voorkennis hebben, gebruiken de activiteiten in de klas meer voor hun eígen leerproces en leren meer dan leerlingen die doen wat van ze wordt gevraagd, maar die niet willen of niet weten hoe ze hun eigen mogelijkheden kunnen creëren. Kortom, meer voorkennis maakt dat leerlingen meer tools tot hun beschikking hebben om met de leerstof in aanraking te komen. Deze leerlingen hebben dus een grotere kans om tenminste drie keer de complete set aan informatie te ervaren, die ze nodig hebben om iets te leren.
En de leraar dan?
Ten slotte nog een laatste bevinding van Nuthall. Hij beschrijft dat leerlingen gemiddeld al voor ongeveer de helft weten wat een leraar ze wil leren. Die vijftig procent is echter niet gelijk verdeeld. Verschillende leerlingen weten verschillende dingen. Zo kan het zijn dat een leraar voor een klas staat waarvan ongeveer twintig procent van de leerlingen al weet wat hij of zij hen probeert aan te leren. Ongeveer de helft van de leerlingen weet al een deel en de andere twintig procent heeft absoluut geen idee.
En stel je nu eens de volgende veelvoorkomende lessituatie voor: de leraar stelt de leerlingen een vraag en nodigt ze uit om met antwoorden te komen. Een klein deel van de klas – de leerlingen met veel voorkennis – geeft het grootste deel van de antwoorden. Sommigen geven een of twee antwoorden. Veruit de meeste leerlingen zeggen nauwelijks iets. Het kan zijn dat de leraar nu denkt dat hij of zij weet wat de leerlingen hebben geleerd. Maar dat is niet zo. Mogelijk gaven hun antwoorden vooral blijk van voorkennis. Veel van wat leerlingen van hem leren, blijft verborgen voor de leraar. Dat laat het onderzoek van Nuthall duidelijk zien.
Dan nog enkele gratis tips voor leraren uit de studies van Graham Nuthall:
- Zorg dat je lessen onvergetelijk zijn voor leerlingen,
- Geef ze de mogelijkheid om minimaal drie keer met de volledige stof te kunnen werken.
- Geef expliciet uitleg – voorzeggen mag
- Check de voorkennis van je leerlingen
Geraadpleegde literatuur
Nuthall, G. (1999). Learning how to learn: The evolution of students’ minds through the social processes and culture of the classroom. International Journal of Educational Research, 31, 139-256.
Nuthall., G. (2005). The Cultural Myths and Realities of Classroom Teaching and Learning: A Personal Journey. Teachers College Record, 107(5), 895–934.
Nuthall, G. (2007). The hidden lives of learners. NZCER Press.