Evidence informed: professionele ruimte en verantwoordelijkheid 

Onderzoek / Overig nieuws

Symen van der Zee, lector Vernieuwend Onderwijs Saxion

Het klinkt zo rationeel, bijna onaanraakbaar in zijn redelijkheid: evidence informed onderwijs. Wie wil er nu niet dat beleid en praktijk in het onderwijs worden gebaseerd op wat werkt? Toch verdient deze ogenschijnlijk onschuldige term een kritische blik. Want achter het verhaal van wetenschappelijkheid schuilt een subtiele verschraling van wat onderwijs werkelijk is.

Evidence informed betekent dat wetenschappelijk onderzoek de richting aangeeft, maar ruimte laat voor de professionele oordeelsvorming van leraren. In theorie is dat een mooie balans. In praktijk ontstaat echter een hardnekkige hiërarchie: onderzoek staat boven ervaring, cijfers boven verhalen, gemiddelden boven individuen.

De realiteit is dat onderwijs plaatsvindt in de complexe, weerbarstige werkelijkheid van klaslokalen, bevolkt door unieke kinderen en bevlogen professionals. De poging om die complexiteit te reduceren tot ‘wat werkt’ is gevaarlijk. Onderwijsonderzoek levert nooit harde waarheden op, maar vaak probabilistische inzichten. En die zijn vaak zo algemeen dat ze weinig houvast bieden voor praktisch handelen.

Toch krijgt evidence informed beleid steeds meer invloed. Methodes en werkwijzen worden aangeprezen omdat ze ‘bewezen effectief’ zijn. Leraren worden geacht te werken volgens ‘de stand van de wetenschap’. En de onderwijsinspectie baseert didactische standaarden erop. Het gevolg: een technocratische benadering van onderwijs die ruimte en vertrouwen voor professionaliteit uitholt.

Daarmee verliest het onderwijs iets wezenlijks: de pedagogische vrijheid, het relationele aspect, de kunst van het inspelen op wat zich aandient. En natuurlijk moeten we leren van inzichten uit de wetenschap. Maar onderwijs is geen laboratorium. Het is een menselijke praktijk, geworteld in waarden, context en improvisatie. Laten we dus vooral blijven nadenken, twijfelen, en bovenal: vertrouwen op de professionaliteit van de leraar.

Tegelijkertijd is dat vertrouwen ook geen vanzelfsprekendheid. Goed onderwijs is niet ‘doen wat goed voelt’, blind vertrouwen op wat ‘binnenuit’ komt of het gewoon maar volgen van je intuïtie. Goed onderwijs vereist een enorme berg pedagogische en (vak)didactische kennis en kunde en praktijkervaring. Alleen dan ontwikkelt zich pedagogische tact en praktijk-wijsheid. 

Als we dus vinden dat leraren professionele ruimte moeten krijgen, dan moeten zij die ruimte ook verdienen én onderhouden. Dat vraagt om een kritische, onderzoekende houding. Om voortdurende reflectie op het eigen handelen met behulp van theorievorming en evidence, openheid voor feedback, collegiale dialoog en bereidheid te leren. Professionaliteit is geen schild tegen kritiek, maar een uitnodiging tot verantwoording en het blijven leren. 

Juist in het montessorionderwijs wordt duidelijk hoe waardevol de balans is tussen intuïtieve professionaliteit en wetenschappelijke inzichten. Maria Montessori was arts en wetenschapper, maar ze observeerde kinderen met de blik van een onderzoeker én het hart van een pedagoog. Haar pedagogiek ontstond niet uit abstracte theorieën, maar uit aandachtig kijken, luisteren en afstemmen. 

In montessorischolen leeft het besef dat goed onderwijs ontstaat in het spanningsveld tussen structuur en vrijheid, tussen weten en aanvoelen. En dat is wat montessorionderwijs zo krachtig maakt.